D.O. CARIÑENA
De oorsprong van de Aragonese wijnen ligt in de regio
Celtíbera, waar de Romeinse stad Carae (tegenwoordig
Cariñena) werd ontdekt en waarvan men weet dat de
inwoners al in de derde eeuw voor Christus wijn gemengd
met honing dronken.
Al in 1415 maakten de wijnen deel uit van de lijst van
favoriete producten waarvan Fernando I van Aragón had
voorzien ze mee te nemen op zijn geplande reis naar Nice
waarin hij met de keizer over de scheiding van de kerk wilde
onderhandelen, maar die uiteindelijk niet door zou gaan.
De vorst stond bekend om zijn voorliefde voor de wijnen
van Cariñena en Longares, de kaas uit Peña"el, de hammen
uit de Pyreneeën en de tarwe uit Zaragoza, aldus Esteban
Sarasa Sánchez, professor Middeleeuwse Geschiedenis
aan de Universiteit van Zaragoza.
Over Cariñena is heel wat geschreven door Spaanse en
buitenlandse reizigers die door Spanje trokken. Enrique
Cock beschrijft hoe in 1585 Felipe II werd ontvangen in
Cariñena met twee wijnbronnen, “één wit en één rood,
waaruit eenieder drinkt wanneer hij zin heeft”.
In 1696 werd in de stad Cariñena het Statuut van de Wijnrank aangenomen, waarin de maximale omvang van de wijngaarden werden vastgelegd om zo de kwaliteit van de gronden te waarborgen. De veertien gemeenten van Aragón die onderdeel van de D.O. uitmaken, zijn de pioniers van deze streek geweest, met alle verplichtingen en privileges die dat met zich meebracht.